In mijn omgeving waren er veel ’59-ers – allemaal vrijgesteld van militaire dienstplicht. En veel van de mede-61-ers werden bijzonder dienstplichtig. Mijn broer uit ’64 – hoefde niet in dienst. De enige met militaire ervaring in onze familie was mijn vader die zich als officier bij de verbindingsdienst (want HBS-B gedaan) zelf nog het meest verrast leek dat er naar hem geluisterd werd en dat hij met wat blufpoker de juiste kapotte radiolijn wist aan te wijzen.
Bij het selectiecentrum voor de politie kwam bij het doornemen van de CV’s vaak ook de militaire dienst ter sprake maar die verhalen gingen vooral over verveling, de obscure functies (zoals lijntrekker of herkenner van Russische militaire voortuigen) of het behaalde vrachtwagenrijbewijs.
Afgelopen week was ik op een veteranendag van Unifil. Daar liep mijn generatie mannen rond, zij die als dienstplichtige, al dan niet vrijwillig of aangewezen of als beroeps, eind jaren zeventig, begin tachtig naar de eerste vredesmissie gingen in Libanon. En die terugkwamen na zes, twaalf of achttien maanden in een Nederland dat geen of weinig benul had wat deelname aan zo’n missie inhield.
De veteranendag was een reünie, met de jongens die het echt hebben meegemaakt. Rondom-de-vijftig-ers liepen alleen rond of in groepjes. Sommigen in hun gewone burgerkloffie, sommigen in vol ornaat. Sommigen met badges op hun jas of zelfs tatoeages als symbool van de blijvende invloed van de uitzending op de rest van hun leven. Terwijl de één herinneringen ophaalde aan een fantastische buitenlandse reis kon de ander nog niet zonder PTSS-hulphond.
En veel blauwe baretten, de één nog iets meer verschoten dan de andere, maar allemaal met trots gedragen. Hoewel soms in de kontzak. Gezien de striemen op sommige hoofden paste de baret niet iedereen meer even goed als 35 jaar geleden.