Ik ben vijftig. Ik ben van na de oorlog en dat wil ik graag zo houden. Herdenken doe ik dan ook op basis van de herinneringen en ervaringen van anderen.
De oorlog bij ons thuis was vooral de oorlog van mijn vader die als jongen door de Japanners als man werd gezien en vanuit het vrouwenkamp werd overgeplaatst naar het mannenkamp. Zijn verhalen gingen over honger en over hard werken. Over de gewone dingen die opeens niet meer gewoon waren: schone kleren, douchen, eten kopen, veiligheid.
In zijn verhaal zaten slechten en goeden – mensen waar de ware aard naar boven kwam. Die anderen hielpen ook al hadden ze het zelf zwaar. Die een oogje dicht knepen als het nodig was. Mijn vader heeft geen hekel aan Japanners: hij heeft een hekel aan Japanners in uniform. En aan de één veel meer dan aan de ander. Hij had ook een hekel aan de nonnen trouwens.
Sinds een aantal jaar hoor ik ook regelmatig over de oorlog in Nederland, in Arnhem. Ze was 18 toen de oorlog uitbrak en voor het gezin waar ze opgroeide was het niet meer dan logisch dat ze onderdak verleenden aan Joodse werknemers van de ENKA-fabriek. Van het een kwam het ander: er kwamen meer onderduikers, soms voor kort en soms voor lang. Daarvoor moesten bonnen worden opgehaald, mensen van het ene naar het andere adres worden gebracht. Het gezin van vier personen bood onderdak aan vijf vaste onderduikers. Uiteindelijk werden ze verraden en stonden de Duitse soldaten aan de deur. Ze praatten als Brugman, de blaren op hun tong en overtuigden de Duitsers dat hun gasten familieleden waren. De soldaten stonden al bij de deur toen de onderduikster het niet meer aankon en riep dat ze een Joodse was. In de paniek wist één onderduiker te ontkomen. Het huis werd doorzocht. Het meisje van begin 20 moest mee naar boven lopen en kreeg een pistool in haar rug. Er kwam een tribunaal bij hen in huis en ze kreeg aanzegging voor Vught. Ze dook onder in de buurt en vluchtte daar weg toen het grote bombardement van de geallieerden begon. Het was september 1944. De vliegtuigen kwamen zo laag over dat ze de piloot kon zien zitten. Met haar familie evacueerde ze naar Drenthe.
Na de oorlog hoorden ze wie hen had verraden. Ze deden geen aangifte. Het ging om een vrouw met kleine kinderen waar de man van dreigde te werk te worden gesteld in Duitsland.
Over de Duitsers is ze ook genuanceerd: “Het waren nog kinderen, ze waren doodsbang”.
Mijn Arnhemse dame, mijn vader: de oorlog heeft op hen heel veel invloed gehad. Ze hebben geleerd over de goede en slechte kant van mensen. En hoe onwetendheid en angst je soms nare keuzes laat maken.
Ik ben van na de oorlog. Ik herdenk op geleende en gekregen herinneringen.
Achteraf weten we precies wat goed was en wat fout. Achteraf hebben we allemaal gelijk.
Ik weet niet wat ik gekozen zou hebben. Ik weet wel wat ik hoop, maar zeker weten doe ik het niet.
En dus herdenk ik de slachtoffers van de oorlog: zij die leden onder hun eigen keuzes en onder de keuzes van anderen. En zij die lijden en geleden hebben onder de veroordeling van de achteraffers en de zekerweters. En denk aan hen voor wie het ‘nog te vroeg’ is om Auke zijn gedicht te laten voorlezen. En probeer niet te oordelen.